Bron: VN
Foto: Jeroen Hoffman
Tekst: Marijn van der Jagt
Meral Polat maakt een bliksemcarrière als actrice. Niet gek, want ze trekt het publiek als een magneet naar zich toe.
‘Ik zal je een geheim vertellen,’ zegt Meral Polat (32). In het café van Mozaïek, een multicultureel centrum in haar Amsterdamse woonwijk Bos en Lommer, zit ze bij te komen van de vorige nacht: een avondje dansen met vrienden. Dat komt er veel te weinig van, zo druk heeft ze het. Als freelance actrice die ook zelf voorstellingen maakt, is Polat momenteel overal te zien. Ze is op tournee met de weemoedige muziektheaterproductie Ochtendzee, gemaakt met haar eigen band Merals Harem, maar ook met de nieuwste Wim T. Schippers-voorstelling. Tussendoor speelt ze ook nog Who’s afraid of Romeo & Julia?, waarin zij en een klasgenoot van de toneelschool zich hardop afvragen waarom ze maar geen geliefde kunnen vinden. Onlangs stond ze op het Holland Festival in de voorstelling Niet meer zonder jou. In de bioscoop kom je haar nu tegen in de jeugdfilm De Boskampi’s, als de eigenares van een Italiaans delicatessenwinkeltje. Afgelopen tv-seizoen speelde Polat in de politieserie Noord Zuid het jongste lid van een afdeling moordzaken. En bovendien had ze de hoofdrol in de sterke telefilm Undercover: een politievrouw die infiltreert in een Turks- Nederlands misdaadsyndicaat.
En je snapt helemaal waarom Meral Polat zo gewild is: ze is zo’n acteur die het publiek als een magneet naar zich toe trekt. Met de sprankeling in haar ogen, de streling van haar donkere stem en haar prachtige dictie, met de schoonheid van haar verschijning: een bos ravenzwarte krullen, een mooi gezicht, een lijf met wulpse rondingen. Op de een of andere manier laat ze het publiek direct in haar ziel kijken. Elke gevoelswending die zij en haar personages ondergaan, beleven wij mét haar.
Ongemak en opstandigheid
Zingt Polat in Who is afraid of Romeo & Julia een Turks lied over het verlangen naar een verdwenen geliefde, dan raakt ze je – ook als je geen woord van de tekst verstaat – eerst met haar hoop, dan met haar wanhoop. En als in de laatste echoënde zinnen een rauw verdriet haar heldere stem doet breken en haar ogen doet vollopen, huil je met haar mee.
Ze genoot van haar eerste auditie. ‘Als een aapje van honderd kilo stuiterde ik daar rond.’
Toont de stoere politievrouw die ze in Undercover speelt zichzelf voor het eerst aan haar mannelijke collega in haar uitdagende, laag uitgesneden ‘infiltratie-kleding’, dan klinkt er in haar nurkse vraag ‘Is het goed zo?’ van alles door: ongemak, een feministische opstandigheid, maar ook een speelse brutaliteit. Zelfs van een bordkartonnen personage als de operazangeres uit Wim T. Schippers’ Hoogwater voorheen Laagwater weet Polat een aandoenlijk figuurtje te maken. Krijgt ze tijdens haar begin-aria ineens een zieltogende Wim T. in haar armen, dan weet ze de absurdistisch abstracte klanken die ze zingt te kleuren met irritatie, moederlijke bezorgdheid en dan met een geestig uitvergrote paniek.
Zorgt Meral Polat in het aangrijpende Niet meer zonder jou voor een moment van vrolijkheid, dan is meteen iederéén vrolijk. In deze heftige voorstelling van theatergroep Zina roept schrijfster-theatermaakster Nazmiye Oral haar streng islamitische moeder ter verantwoording voor de manier waarop die Orals westerse leefwijze altijd heeft afgekeurd. Als de moeder aan het publiek voordoet hoe zij bij haar bezoek aan het bedevaartsoord Mekka zeven keer rondom de heilige kubus heeft gelopen, springt Polat achter haar en nodigt de toeschouwers uit om aan te sluiten in een hilarische polonaise over de speelvloer. De bruisende feestmodus van Polat is daarbij zo aanstekelijk, dat het publiek haar uitnodiging niet kan weerstaan.
Al haar (gespeelde) emoties hebben een zuivere intensiteit. En dat is niet alleen het vakmanschap van een geschoolde actrice.
‘Ik dacht: dit is waar ik hoor’
Het acteursgeheim waarover Meral Polat vertelt in het café van Mozaïek, ontdekte ze toen ze auditie deed voor de toneelschool. Het moet de reden zijn geweest dat ze werd aangenomen, want het meisje uit Zaandam had nog nauwelijks op het toneel gestaan. De kans dat het onervaren, dikke propje – ‘Allochtoon en honderd kilo!’ – naar de volgende ronde zou mogen, was niet bepaald groot. Maar Meral Polat was zó verrukt over de wereld waarin ze belandde, dat ze helemaal vergat om auditie te doen. ‘Het was ongelooflijk wat ik daar zag. Jongens die balletdansend door de gangen huppelden, leraren en studenten die aan een tafeltje samen een sigaretje zaten te roken… Voor mij was dat een totaal nieuwe wereld! In Zaandam had ik voortdurend te maken met de regels die in de Turkse gemeenschap golden, over wat je allemaal niet mag doen en hoe een meisje zich moet gedragen. En ik dacht alleen maar: waaauuw! Een soort Alice in Wonderland-gevoel. Maar ik dacht ook: dit is waar ik hoor.’
Bij de verschillende auditieronden was Meral Polat voornamelijk aan het genieten van alles wat ze mocht doen: ‘Als een aapje van honderd kilo stuiterde ik daar rond.’ En het geheim waar ze toen achter kwam, is dit: ‘Wees in het moment. Wees gewoon híér, en voel vreugde over wat je aan het doen bent, wat het doel daarvan ook is. Dat had ik tijdens die audities. En achteraf denk ik dat de mensen van de toneelschool dat in mij hebben gezien. We komen allemáál weleens in situaties waarin je auditie moet doen, of waarin je een test moet ondergaan. Dat is doodeng, en dan zijn we allemaal bezig met: ik moet het halen, ik moet slagen. Die gedachte heb je ook als je op het toneel stapt. Maar genieten van het moment – wat mij ook niet altijd lukt, hoor – werkt voor mij bevrijdend. En als ik vrij ben, kan ik alles laten zien wat een rol nodig heeft. Dat werkt besmettelijk, altijd.’
Zó mooi dat mijn vader teksten voor mij schrijft in een taal die hij niet mocht spreken
Regisseur Johan Doesburg moet dat ook in Meral Polat hebben gezien toen hij haar in 2008 een centrale rol gaf in de locatievoorstelling Hollandse Spoor van het Nationale Toneel. Doesburg bevolkte het Haagse station Hollands Spoor met een keur aan bonte personages die komen en gaan. Tussen alle zwervers en keurige reizigers, dronken Hagenezen en depressieve studenten zat Polat de hele voor- stelling lang op een bankje. In een witte laboratoriumjas, haar wilde haren braafjes glad- gestreken, speelde ze de Turkse apothekers- assistente Hayat. Naar het station gekomen om de trein naar Amsterdam te nemen voor een zangauditie; een YouTube-filmpje waarop ze een liedje zong had haar de uitnodiging bezorgd. Anders dan de actrice die haar speelde, wist Hayat niet waar ze de moed vandaan moest halen om naar haar allereerste auditie te gaan. Bang voor de teleurstelling van haar ouders, die haar apotheker wilden zien worden – ‘een halve dokter!’ – en even bang voor het ongewisse avontuur was ze gestrand op het station. Daar keek ze naar alle passanten, met een open blik, grinnikend om hun gekte, meelevend met hun verhalen, en gaf de losse montagevoorstelling een emotioneel centrum en een kloppend hart. Ondanks de problemen van Hayat, die opgezocht werd door woedende familieleden die haar sommeerden naar huis te komen, wás ze daar op dat station, genietend van wat er allemaal gebeurde. Het Haagse publiek, in de vorm van de Vrienden van de Koninklijke Schouwburg en het Nationale Toneel, beloonde Polat voor deze rol met de Guido de Moorprijs.
Samen met vader op het toneel
Wie Meral Polat in het theater een beetje heeft gevolgd, weet inmiddels dat haar ouders heel anders tegenover haar theaterambities stonden dan die van Hayat uit Hollandse Spoor. Het was haar vader die aan zijn zestienjarige dochter, die een toerisme-opleiding deed en niet gelukkig was, vroeg waar ze nou écht van droomde. Hij kwam aanzetten met het inschrijfformulier van de toneelschool, zijn dochter wist niet eens dat zoiets bestond. In Niet meer zonder jou spreekt Nazmiye Oral de vader van Meral, die als muzikant op zijn Turkse saz de voorstelling begeleidt, daarover aan. Haar vraag naar wat er gebeurde toen zíjn dochter wilde uitvliegen, beantwoordt meneer Alihson Polat met een gebaar: hij steekt zijn pink in de lucht. De betreffende dochter geeft uitleg bij dat gebaar. ‘Er zijn mensen die hun pink zouden geven om op deze opleiding te komen,’ heeft hij tegen haar gezegd. ‘Dus als je dit wilt, ga er dan ook voor.’
Het verhaal over de pink komt ook voor in Who is afraid of Romeo & Julia, waarin Meral Polat en haar boezemvriend Eran Ben Michael het huwelijk van hun uit Turkije en Israël geëmigreerde ouders afzetten tegen hun eigen moeizame zoektocht naar de ware liefde. En als Polat deze zomer met haar vader op de Parade te gast is in de huiskamer die Loes Luca daar heeft ingericht, zal de pink van meneer Polat vast ook weer langskomen. Loes Luca, die in haar huiskamer elke avond verschillende gasten ontvangt, nodigt wanneer Meral en haar vader komen ook haar moeder uit. Ze gaan liederen zingen: Luca en haar moeder Hollandse smartlappen, en de Polatjes de Turkse en Koerdische liedjes die Meral al jarenlang ten gehore brengt in voorstellingen en bij optredens met Merals Harem.
Dat de in Zaandam geboren Polat ook in het Turks zingt, is niet zo gek. Turks is de taal die bij haar thuis gesproken werd, en ze schrijft er zelf prachtige liedteksten in. Het Koerdisch is voor haar specialer. Polats ouders – die elkaar grappig genoeg tegenkwamen bij een buurthuisuitje naar de Efteling, een sprookje dat uit elkaar spatte toen ze na een slecht huwelijk uit elkaar gingen – zijn allebei Koerdisch, maar ze spreken zó’n ander dialect dat ze elkaar niet kunnen verstaan. Polat: ‘Ze spraken alleen Koerdisch als ze iets wilden bespreken wat mijn broertje en ik niet mochten horen. Maar dan zeiden ze de hele tijd: “Hè? Wat zeg je? Bedoel je soms… Wat?” Haha, dus dat schoot niet erg op.’ De Koerdische liedjes die Meral zingt, zijn door haar vader geschreven en verbinden hem en zijn dochter opnieuw met de cultuur van zijn vaderland, dat Meral alleen kent van familiebezoekjes in de vakantie.
Voor Meral Polat is het optreden op de Parade een opstapje naar een voorstelling die ze samen met haar vader wil maken. ‘Ik wil écht een keer zijn verhaal vertellen. Mijn vader mocht vroeger geen muziek maken. Artiest worden was uitgesloten, dan was je gek! Zijn familie komt uit het oosten van Turkije, en op zijn negende jaar is hij in Istanbul in een garage gaan werken. Hij was de oudste van acht broers en zussen. Als puber had hij een saz gekocht, en die heeft mijn opa een keer kapot geslagen. Ik vind het zó mooi dat hij zijn dochter heeft gestimuleerd om op de planken te gaan staan. En dat hij nu voor mij teksten schrijft in de taal die hij vroeger niet mocht spreken. In zijn tijd mochten Koerden in Turkije ook hun eigen muziek niet laten horen. Dat speelt nog steeds: in april is er in Turkije nog een meisje opgepakt omdat ze in het Koerdisch zong. Zijn muziek is in mij weer gaan leven en het wordt iets van nú, omdat ik nu leef.’
Dat het zingen voor Polat zo’n essentieel onderdeel is van haar kunstenaarschap, is dus terug te voeren op haar vader. Die ging bij thuiskomst na een dag hard werken ter ontspanning gitaarspelen en zingen. ‘Zoals andere vaders een kruiswoordpuzzel maken of achter de Playstation kruipen, zo pakte mijn vader zijn saz.’
Mijn ouders hebben de liefde altijd boven het belang van de gemeenschap gesteld
Maar het was bij de vrouwenbijeenkomsten van haar moeder dat de kleine Meral de kracht van haar eigen zangstem ontdekte. ‘Mijn moeder had altijd vriendinnen over de vloer, om samen deegwaren te maken en te praten. Ik werd dan uit mijn kamer geroepen om te komen zingen. Dat vond ik heel leuk, voor de rest vond ik er niks aan bij die vrouwen. Ik zong dan een oud Turks liedje waarvan ik zelf de betekenis niet begreep, maar ik had wél door dat ik met het verhaal dat ik vertelde iets teweegbracht. Sommige vrouwen gingen huilen, en na afloop kreeg ik allemaal natte zoenen en kneepjes in mijn wang. En toen dacht ik al: dit is blijkbaar iets dat ik kán!’
Compleet vrij zijn
Wat Meral Polat vindt in het contact met het publiek, bezingt ze in Who’s afraid of Romeo & Julia in een ontroerend lied dat ze zelf schreef: ‘Ik kijk u aan/ alle ogen op mij/ een brede lach/ ik hoor erbij.’ Tijdens die voorstelling zoekt ze in het publiek een man die haar hand vasthoudt en iets liefs tegen haar zegt. Bij haar publiek vindt ze meer vervulling dan op het liefdespad; tot grote wanhoop van haar ouders is ze nog steeds vrijgezel. (‘Bij gebrek aan kleinkinderen komen mijn ouders zelfs met cadeautjes aan voor mijn twee poezen!’) Haar zoektocht daarin kan iets te maken hebben met opgroeien in twee culturen, want ze valt op Turkse macho’s, maar is daar weer veel te vrijgevochten voor. Haar toneelschoolvriend Eran Ben Michael verklapt in hun gezamenlijke voorstelling dat Meral ooit een medium bezocht. Die zei: jouw enige taak in het leven is om compleet vrij te zijn.
Als actrice en theatermaker belichaamt Meral Polat die vrijheid. Vast in dienst gaan bij een gezelschap is niks voor haar, ze kiest de rollen uit die haar iets te bieden hebben, werkt aan voorstellingen mee als de makers haar aanspreken en zet intussen haar eigen projecten op touw. Last van stereotiepe ‘allochtone’ rollen die haar worden aangeboden heeft ze nog nooit gehad. Ze is daar gewoon niet mee bezig. En met de rollen die ze de afgelopen jaren heeft gespeeld, bestrijkt ze een breed palet. Ze was Anne Frank in de vrije productie Anne en Goebbels, zette in Moord in de Kerststal van het Ro Theater een heerlijk nukkige hoogzwangere Maria neer, struinde in Don Juan van het Noord Nederlands Toneel in bruidsjurk rond als de explosieve bedrogen eega van Don Juan: ‘Ik ben zo verdrietig! En ik ben kwaad! En ik ben zoooo geil!’ De pittige, sexy Italiaanse die ze is in de bioscoopfilm De Boskampi’s staat lijnrecht tegenover het woeste, verwaarloosde straatkind Pace dat Polat speelde in de jeugdvoorstelling Ontspoord van de Toneelmakerij. Een rol waarvoor ze op kickboksen ging, wat de schrijvers van politieserie Noord Zuid haar stugge politievrouw ook lieten doen. En ja, Meral Polat speelt ook rollen waarin ze haar Turkse achtergrond maximaal kan inzetten. Zoals die van politieagente Nurgül uit Undercover, die op haar achtentwintigste nog bij haar ouders woont en haar uiterste best doet om haar werk te combineren met de zorg voor haar zieke vader die van haar wordt verwacht. Die spagaat herkent ze, ondanks de bijzondere opstelling van haar ouders, die ‘de liefde altijd boven het belang van de gemeenschap hebben gesteld’: ‘Zo ben ik op mijn drieëntwintigste pas het huis uit gegaan, en niet op mijn achttiende met slaande deuren. Dat had ik kunnen doen. Maar ik dacht: ik wil jullie bij me, en jullie willen mij bij je. Dus ik wil best wachten. Want ik wil dat jullie mij naar mijn nieuwe huis brengen.’
In het café van cultureel centrum Mozaïek wijst Meral Polat naar het zwartharige meisje achter de bar. ‘Zij zit ook in die spagaat, dat weet ik zeker. Maar dat is niet alleen iets van allochtone gezinnen. Ik denk dat jij dat ook hebt met jouw ouders, alleen in een andere vorm.’ Het tekent het auteurschap van Meral Polat: van iets particuliers weet zij altijd iets universeels te maken.
Als ze weg moet, om te oefenen met muzikant Beppe Costa, met wie ze Ochtendzee maakte en met wie ze die avond in het tv-programma van het Holland Festival een Italiaans en een Turks lied zal vertolken, schuift ze haar koffiekoekje naar de interviewster. Of ze niet van de koekjes is? ‘Ik ben héél erg van de koekjes!’ roept ze uit. Maar ze moet weer een beetje oppassen. ‘Ik ben nogal grenzeloos, dus ook met eten. Ik doe alles met dezelfde overgave.’